Al werkend als predikant stuitte ik op Gereformeerde denkfouten, die het geloofsleven van veel Gereformeerden beheersen (en ook wel van veel Evangelischen en Baptisten). Deze denkfouten waren in de tijd van de Reformatie ‘gangbaar‘ en zitten daarom ook in de Gereformeerde leer die officieel vastgelegd is in
Deze geloofsbelijdenissen stammen uit de 16e en 17e eeuw. Men wilde ermee samenvatten wat de Bijbel leert. Met name de eerstgenoemde heeft het geloofsleven van velen gevormd. Vier eeuwen lang zijn ‘Gereformeerden’ en ‘Reformatorischen’ opgegroeid met preken en onderwijs vanuit de Heidelbergse Catechismus. Vragen en antwoorden leerde men uit het hoofd! Het is daarom niet verwonderlijk dat velen ook vandaag de Gereformeerde denkfouten nog ‘gewoon‘ of ‘normaal‘ vinden.
We willen hier een paar fundamentele denkfouten aanwijzen, maar eerst iets zeggen over het gebruik van de Bijbel in de genoemde belijdenissen.
Vaak wordt verwezen naar Bijbelteksten om te bewijzen dat wat de belijdenis zegt ook in de Bijbel staat. Dit is helaas vaak onzorgvuldig. De oorzaak daarvan is het nog beperkte zicht op wat exegese is in de 16e eeuw. Daar begon men toen pas bewust over na te denken.
Terecht wilde men de Bijbelgetrouwheid bewijzen, maar helaas zeggen genoemde ‘bewijsteksten’ vaak niet wat de belijdenissen zeggen. De genoemde teksten bevatten vaak wel ‘zelfde’ woorden, maar blijken in hun context toch wat anders te zeggen. De schrijvers zagen dat toen blijkbaar niet, maar deden hiermee onbewust en goedbedoelend de Bijbel geen recht!
Het is te betreuren dat onze ‘vaderen zo ‘op de klank af’ bewijs leverden voor hun leer, want daardoor lijken de genoemde belijdenissen ‘Bijbelgetrouw’, terwijl die ‘vreemde tekstbewijzen’ dat niet aantonen. Eigenlijk is het erger dat kerken en gelovigen dit zijn blijven accepteren. Die ‘vreemde bewijsvoering’ hebben ze nooit vervangen door een betere, waardoor de Gereformeerde leer op een slecht of twijfelachtig fundament staat. De vraag is zelfs of onderdelen van die leer wel Bijbels is.
Via de volgende drie links vindt u artikelen die het bovenstaande aantonen voor wat betreft de (heel centrale) Reformatotische verzoeningsleer.
De Heidelbergse Catechismus over verzoening – Is het schriftbewijs bijbels?
De Nederlandse Geloofsbelijdenis over verzoening – Is het schriftbewijs bijbels?
De Dordtse Leerregels over verzoening – Is het schriftbewijs bijbels?
Een heel fundamentele Gereformeerde denkfout beheerst de hoofdlijn in de drie genoemde belijdenissen. Het gaat om de verzoeningsleer die daardoor beïnvloed en scheef getrokken wordt. Vooral in de Catechismus is dat goed te zien.
Eerst wordt in Zondag 2+3 op de bekering en wedergeboorte gewezen als DE ENIGE WEG tot verzoening met God. Vervolgens wordt in Zondag 4-7 de aandacht gevraagd voor schuld en straf. Dan blijkt ineens het opruimen dáárvan het grootste probleem te zijn. Dat is ineens EEN ANDERE WEG tot verzoening met God is. Deze verandering of verschuiving van de aandacht berust op een redeneerfout. Samen met een andere denkfout heeft dit grote gevolgen voor de verdere geloofsleer. Meer hierover kunt u vinden via de volgende link in het artikel:
Analyse van de redenering in de belijdenissen.
Misschien denkt u als lezer: Is het mogelijk dat al die Gereformeerde theologen van de laatste eeuwen zich vergist hebben op een kernpunt zoals de verzoening? Kan het zo zijn dat zij allen een onjuiste leer volgden en verkondigden? Klinkt dat niet ongelooflijk? Denken jij en anderen het vandaag beter te weten?, zo wordt mij wel eens gevraagd.
En ik geef toe – het klinkt inderdaad vreemd of misschien zelfs arrogant. Maar … denk eens éven na over de geschiedenis. Vaak werd de grote meerderheid van de mensen lange tijd beheerst door onjuiste denkbeelden! Dan kwam er ineens een nieuw inzicht dat door moest breken. Hoelang heeft men bijvoorbeeld gedacht dat de aarde plat was of in het centrum van het heelal stond? Toch was dat niet zo. Die waarheid ontdekten en erkende we pas na lange tijd (en na zelfs veel strijd daarover). Zo moesten we vaker ánders leren denken dan ‘men altijd deed’.
Ook in de Bijbelse geschiedenis komen we dit geregeld tegen. Profeten moesten vaak ‘preken’ tegen wat leiders en meerderheden in hun tijd ‘goed of normaal’ vonden. Ook Jezus en de apostelen liepen en werkten in een wereld waarin allerlei denkfouten en onwaarheden algemeen aanvaard en gangbaar waren. Hetzelfde zien we in de kerkgeschiedenis. Steeds weer bleken meerderheden beheerst te worden door gangbare maar onjuiste opvattingen of dwalingen. Reformaties en opwekkingen ontstonden na ’tijden van geestelijke duisternis’. Het bleek steeds weer: Wat iedereen ‘denkt’ is niet altijd waar of Bijbels! Waarom zou dat vandaag niet het geval kunnen zijn?
Het punt was, is en blijft: Hebben wij de moed om altijd weer opnieuw goed te luisteren naar wat God en Jezus zeggen? Willen we steeds opnieuw nagaan wat er nu werkelijk in de Bijbel staat? En durven we onze (misschien zelfs heel dierbare) meningen en tradities eerlijk daaraan te toetsten? Zelfs wat grote mannen als Luther en Calvijn gezegd hebben moeten we durven toetsen. Wie dat doet zal altijd winst ervaren. Wie het niet doet groeit zomaar scheef en kan veel van Gods gaven mislopen, net zoals veel Joden in Jezus’ dagen.
De Gereformeerde leer stelt dat mensen sinds de zondeval niet meer gehoorzaam kunnen doen wat God van hen vraagt (Zie bv Heidelbergse Catechismus, Zondag 2+3; Nederlandse Geloofsbelijdenis artikel 15).
Leert de Bijbel dit wel echt? Leert de Bijbel dan niet, dat God altijd, als Hij iets vraagt, ook de kracht beschikbaar stelt om te kunnen doen wat Hij vraagt?! Dáárom is het terecht dat God mensen verwijten maakt als zij niet doen wat Hij hen opdraagt. Anders zouden – als Hij geen hulp toezegt – zijn verwijten toch onrechtvaardig of minstens onbillijk zijn?!
Maar in Genesis 4:7 (ná de zondeval!) zegt God duidelijk tegen Kaïn dat hij het goede wél kan doen! Hij moet over de zonde heersen, anders gaat de zonde over hem heersen!
De verantwoordelijkheid voor ieders daden ligt ook na Genesis 3 bij ieder mens persoonlijk. Ieder mens moet en kan in eigen situaties kiezen als God tot hem of haar spreekt.
Zowel vóór als ná de eerste zonde geldt: als God iets van mensen vraagt, dan is dat ook haalbaar voor hen. God vraagt nooit onmogelijke dingen, maar biedt altijd met zijn opdrachten of geboden de nodige hulp en (geest)kracht aan. Dat was ná de eerste zonde niet anders dan daarvóór. Kaïn had over de zonde kunnen heersen als hij dat gewild had, maar hij wilde niet! Andersom verklaart de Bijbel van gewone mensen, dat zij werkelijk rechtvaardig leefden en wandelden met God (bv Gen 6:9; Job 1:8; Luk 1:6). Het kón en kán dus wel, ook al doen de meeste mensen het vaak niet! God maakt die laatsten steeds terechte verwijten omdat ze het wel hadden kúnnen doen.
Altijd zijn er mensen in allerlei situaties die wel Gods wil doen, hoewel velen het niet doen. Zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament lezen we dat en ook zien we dat in de hele kerkgeschiedenis daarna.
Daarom stellen we op grond van de Bijbel de vraag: Is de gereformeerde leer van de erfzonde (de onmacht van de mens) wel bijbels? Is hier niet sprake van een denkfout?
Teksten die aangehaald worden om het dogma van de erfzonde te bewijzen zijn gemakkelijk te weerleggen als je ze in hun context leest. Dan blijken de teksten geen totale bedorvenheid van alle mensen te leren en zeker niet de totale onmacht tot het goede. Vaak worden in de contexten zelfs goeden genoemd: mensen die rechtvaardig of heilig of als Gods volk leven.
Voor voorbeelden van dit onjuiste Bijbelgebruik, zie het volgende punt.
Aansluitend bij het als eerste genoemde onjuiste Bijbelgebruik (zie A) is het volgende. Vaak worden teksten uit de Bijbel die een algemeenheid aangeven verheven tot een absolute waarheid.
Een voorbeeld: Om aan te tonen dat álle mensen van nature zondig zijn en naar hun aard er op uit God en hun naasten te benadelen, wordt o.a. gewezen op Genesis 6:5 (HC antw 5 en 8). Daar het gaat over de tijd van Noach. Genesis 6:5 vertelt dan: ‘DE HEER zag dat alle mensen op aarde slecht waren: alles wat ze uitdachten was steeds even slecht’. Is dit een absolute waarheid? Waren er geen andere mensen? Toch wel. Van Noach wordt even later toch duidelijk gezegd dat hij ‘een rechtschapen man was, die een voorbeeldig leven leidde in nauwe verbondenheid met God’ (6:9; 7:1). Blijkbaar kon zo leven dus wel. Noach bewees dat. De constatering van God in 6:5 is dus geen absolute waarheid en kunnen we niet zomaar gebruiken om te bewijzen dat mensen van nature altijd en overal zo zijn. Het blijkt dat al die mensen er toen voor kozen zo te leven, terwijl anders leven ook mogelijk was – waarvan Noach het levend bewijs was.
Zo is er meer te noemen (wordt vervolgd)